Circe

Door: Ruud Vermeer 

We besteedden in Pandora veel aandacht aan kunst en literatuur die direct en indirect was en is geïnspireerd door de klassieken. En terecht! Want veel van de literatuur die erna kwam bevat sporen en verwijzingen naar de werken van onder meer Homerus, Euripides en Ovidius. Ook in de beeldende kunst is die invloed groot geweest. De Odyssee is één van die verhalen waarvan men door de eeuwen heen geen genoeg kon krijgen. 

Circe, by John William Waterhouse

Een ‘klassieke’ fatale vrouw kijkt iemand, onzichtbaar voor de toeschouwer, schijnbaar onderdanig aan en biedt hem iets te drinken aan. In dit geval is het de tovenares Circe en tegenover haar staat Odysseus. De man door wiens list Troje tenslotte was ingenomen, was onderweg naar huis, naar Ithaka, waar zijn vrouw Penelope, geduldig op hem zat te wachten. Maar al bij een van de eerste tussenstops, bij de Cyclopen,  was er iets misgegaan waardoor die terugreis tenslotte tien jaar zou duren. En nu was hij beland op een vreemd eiland waar vreemde dieren rondliepen. 

Circe (eigenlijk Kirkē, dat in het Grieks ‘valk’ betekent) was één van de ‘mindere’ godinnen. Ze was de dochter van Helios, de zon, en een ‘Oceanide’, Perse. Haar broer was Aeëtes, de bewaarder van het Gouden Vlies en de vader van die andere beruchte ‘tovenares’ Medea. Niet voor niets speelt Circe dan ook een rol in het verhaal over de Argonauten. 

In het tiende boek van de Odyssee wordt beschreven hoe Odysseus met zijn mannen op het eiland Aia van ‘de schoongelokte Circe’ aankomen. De eerste groep verkenners lopen in de val. Circe laat hen een magische drank drinken waardoor ze het uiterlijk van zwijnen krijgen. Odysseus wil hen redden en besluit de godin te bestrijden. Onderweg echter komt hij de God Hermes tegen die hem waarschuwt en hem een tovermiddel, een plant die ‘molu’ wordt genoemd, geeft; waardoor hij bestand zal zijn tegen alle toverkunsten van Circe. Op die manier beschermd kan Odysseus haar dwingen haar tovenarij weer ongedaan te maken. 

Later, als hij zijn verhaal doet zal Odysseus beweren dat Circe verliefd op hem werd en hem verleidde om lang op het eiland te verblijven. Hij bleef er een jaar en het is misschien geen wonder dat verschillende commentatoren in later eeuwen vraagtekens hebben gezet bij zijn ‘drang’ om naar huis terug te keren. Ook al omdat hij daarna nog eens zeven jaar bij de beeldschone nimf Calypso bleef. 

Latere verhalen vertellen over kinderen die Odysseus bij Circe zou hebben verwekt. Ze lezen als een alibi om een vervolg op de Odyssee te schrijven. 

In de Metamorphosen van Ovidius komt Circe ook voor. Nu is het de zeegod Glaucus die haar hulp wil voor het veroveren van de nimf Scylla. Circe weigert en zegt dat hij beter voor haar kan kiezen in plaats van het achtervolgen van een vrouw die niet wil. Dat weigert Glaucus en als wraak zorgt Circe ervoor dat Scylla verandert in een monster. Het is datzelfde monster dat onder andere in de Odyssee zorgt voor de ondergang van een deel van Odysseus’ vloot. 

Franz von Stuck, Study of Tilla Durieux as a Circe

Het vervolg 

Odysseus vervolgt zijn verhaal met wat ongetwijfeld één van de beklemmendste scènes uit de wereldliteratuur is: Het bezoek aan het dodenrijk. Als hij aan Circe te kennen geeft dat hij met zijn mannen toch echt naar huis wil, zegt zij hem dat hij eerst een bezoek aan Hades moet brengen. Daar zal de ziener Tiresias hem de toekomst vertellen. 

We trokken onze schepen de golven in en braken met de stevens door de branding. De mast ophoog, het zeil gehesen en voorwaarts over de snotgroene zee op weg naar huis. Met de schapen in het ruim en onze leeg gehuilde hoofden achter de riemen. Wind bolde het canvas en daar voeren we door heksenhand gestuurd. Op het middenschip bijeen met gefluister en het roer dat vanzelf bewoog. Totdat de zon in sluimering neerging en we de streken van oevers en steden verlieten. In de duisternis zagen we de zee teruglopen en was er plots het schuren van zand onder de kiel. Het was voorspeld door haar. We volvoerden onze riten. Met het zwaard trokken we de lijnen en daarna groeven we de offerplaats. Voedsel voor de doden en gebeden tot het doodshoofd. Net zoals we dat thuis deden: gecastreerde jonge stieren en schapen voor Tiresias. Het bloed stroomde en de zielen uit Erebus kwamen te voorschijn. Hongerig naar vorm. Ouden van dagen, jonge bruiden en kinderen met lege ogen. Ook hier nog de sporen van ongekend verdriet, van mannen in de strijd gevallen en jonge meisjes nog vol van liefde. Ze drongen om ons heen, leken te schreeuwen en gebaarden om meer offers. Maar ik wachtte op Tiresias. Maar wie als eerste kwam was Elpenor, onze vriend Elpenor. We hadden hem niet begraven na zijn val van het dak van de heks. “Elpenor, hoe kom jij nu hier terecht op deze duistere kust? Hoe kon jij nu voor ons aankomen?” Hij antwoordde zwaar en moeizaam: “Ongeluk en teveel wijn. Ik sliep op het dak en toen ik van de ladder wilde afdalen, miste ik treden en brak mijn nek. Mijn ziel vond deze wereld snel. Mijn vorst, herinner mij! Geef mij een graf aan de kust en schrijf op de steen: een man zonder geluk, met een naam die nog niets betekende. Zet mijn roeiriem rechtop, waarmee ik roeide te midden van mijn vrienden.” 

Tiresias tenslotte kwam en leek te weten wie ik was. Vroeg waarom ik voor een tweede maal hem zag. Hij noemde mij ongelukkig. Na kracht ontleend te hebben aan het bloed voorspelde hij mijn schier eindeloos dwalen over de zeeën, gehinderd door Neptunus. Ik zou alle mannen kwijtraken… 

Het is een versie van het oude verhaal verteld door een Renaissance wetenschapper die het oorspronkelijke werk in het Latijn vertaalde. Vandaar de naam Neptunus.  

Opvallend misschien is de aandacht die het verhaal over de omzwervingen van Odysseus kreeg in de kunst en literatuur van de 19e en 20e eeuw. Circe wordt op deze schilderijen beurtelings afgebeeld als jonge schoonheid of als verleidelijke ´heks´, iets dat meer zegt over de schilder dan over het onderwerp waarschijnlijk. 

Noot: 
Het fragment dat begon met: We trokken onze schepen de golven in en braken met de stevens door de branding is eveneens een parafrase van Canto 1 van Ezra Pound. 

Een eerdere versie van dit verhaal verscheen in Pandora 2, 1e jaargang (2012) 

Terug naar boven