Over het leven en werk van August Macke
Door: Ruud Vermeer
Het is moeilijk voor te stellen hoe enthousiast mensen kunnen zijn als er een oorlog begint. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog leken alle partijen ervan overtuigd dat het een snelle oorlog zou zijn, eindigend met een klinkende overwinning en dat alle soldaten rond Kerst misschien al weer thuis zouden zijn. Niets bleek minder waar. In augustus 1914 drongen de Duitse legers en masse door België heen Frankrijk binnen. Er werd hard gevochten en het aantal slachtoffers was enorm. Aan beide kanten streden ook kunstenaars en schrijvers mee en ook zij sneuvelden. Eén ervan was August Macke, die op 26 september dodelijk werd getroffen bij Perles-lès-Huttes in de Champagnestreek.
August Robert Ludwig Macke was toen 27 jaar oud en was de maker van een veelzijdig oeuvre dat zich kenmerkte door veelal lichte en vrolijke kleuren. Alles lijkt met elkaar in harmonie.
In zijn jeugd vond hij het leuk om te leren tekenen en schilderen. Dat werd versterkt rond 1903 toen hij zijn latere vrouw, Elisabeth Gerhardt, leerde kennen. Zij werd zijn favoriete model. In het jaar erop ging hij tegen de wil van zijn ouders van school en liet zich inschrijven bij de Koninklijke Kunstacademie in Düsseldorf. Maar dat beviel hem al snel niet omdat het leerplan te star was en hij het spoedig zat was om te tekenen naar gipsen afdrukken. Hij ging naar een andere school, ook in Düsseldorf, de Kunstgewerbeschule, die hem meer aansprak. Hij kwam er in contact met mensen die het theater in de stad wilden vernieuwen. Daardoor kreeg hij de kans om decors te schilderen en kostuums te ontwerpen. Hij was toen pas negentien, maar een grote belofte voor de toekomst vond men.
In 1907 ging Macke naar Parijs. Daar leerde hij het werk van de Impressionisten kennen. Terug in Duitsland wilde hij in de leer bij een Duitse impressionist en koos daarvoor Lovis Corinth uit die in Berlijn les gaf. Een jaar later trok hij met Elisabeth eerst naar Italië en daarna weer naar Parijs. Dat deed hij ook om een vriend ter wille te zijn die een verzameling van Franse impressionisten wilde aanleggen. Bij terugkeer moest Macke echter eerst in dienst; iets dat zijn loopbaan met een jaar onderbrak. Na die diensttijd trouwde hij. Door een erfenis die Elisabeth ten deel viel, kon het echtpaar redelijk leven en kon Macke zich aan de kunst wijden.
Parijs bleef trekken en in 1910 leerde hij er de werken van Fauvisten en beginnende Kubisten kennen. Maar toen er in het najaar een tentoonstelling van deze werken was door de door Wassily Kandinsky opgerichte Neuer Künstlervereinigung in München bleek dat hij, in tegenstelling tot zijn vriend Franz Marc, er bedenkingen tegen had. Hij vond de manieren waarop ze hun ideeën tot uitdrukking brachten ‘te groot’ voor wat ze te zeggen hadden. Toch is één van de kenmerken van zijn werk dat hij veel stilistische veranderingen onderging. Zijn werken tonen achtereenvolgens invloeden van Arnold Böcklin, de Franse Impressionisten, de Fauvisten en de Duitse Expressionisten. Toch behield hij bij dit alles een eigen stijl die zich vooral kenmerkte door kleurgebruik en geometrische patronen. Op veel van zijn werken staan de mensen stil, is er van geen beweging sprake. Het zijn beelden die ons doen denken aan een wereld die na 1914 voorgoed voorbij was.
Eind 1910 verhuisde hij naar Bonn waar hij een groot atelier had, waar hij meer dan 330 werken schilderde. Eén van degenen die op bezoek kwamen was de student Max Ernst die er zo door beïnvloed werd dat hij zelf besloot schilder te worden.
De kunstenaarsvereniging in München slaagde er midden 1911 toch in om Macke te betrekken bij het publiceren van Der Blaue Reiter, een almanak. Het waren Wassily Kandinsky en Franz Marc die er het initiatief toe namen, maar Macke regelde de meer praktische zaken. Hij sloot zich ook aan bij de groep kunstenaars die in het jaar erop onder de naam Der Blaue Reiter exposeerde in verschillende steden
in Duitsland. Hij was onder de indruk van Kandinsky’s persoonlijkheid, maar vond hem tegelijk ook te hoogdravend en te dominant. De tentoonstelling in Keulen in 1912 van de groep wordt tegenwoordig gezien als misschien wel de belangrijkste tentoonstelling van de avant-garde van vóór de Eerste Wereldoorlog. Er werden meer dan 600 werken getoond van schilders zoals Cézanne, Gauguin, Van Gogh, Munch en Picasso.
Met zijn eigen werk kreeg hij in die periode steeds meer succes. Hij kon veel exposeren en organiseerde zelf ook diverse tentoonstellingen, zoals die van Rheinischer Expressionisten in 1913.
Blijkbaar werd het hem in die tijd ook te druk, want eind 1913 verhuisde hij met zijn gezin naar het dorp Hilterfingen aan de Thunersee in Zwitserland. Daar werkte hij hard aan zijn groeiende oeuvre. In de buurt woonden de schilders Louis Moillet en Paul Klee met wie hij in april 1914 een reis naar Tunesië maakte. Daarvan kwam hij terug met een hoop foto’s, tekeningen en aquarellen.
In de tweede helft van juni van dat jaar was hij weer in Bonn te vinden, waar hij hard aan het werk ging totdat de oorlog uitbrak. Macke meldde zich vrijwillig en werd op 8 augustus ingelijfd bij het 160e Infanterie Regiment. De brieven die hij naar huis schreef spraken van de verschrikkingen die hij meemaakte. Hij ligt begraven op het soldatenkerkhof van Souain.
Zijn werk wordt nu volop gewaardeerd en hoort in zekere zin bij de ‘canon’ van de Duitse schilderkunst. De enige periode waarin dat anders was, was tijdens nazidictatuur, toen het gezien werd als ‘ontaarde kunst’. Hoewel er wel protest was daartegen omdat Macke tenslotte soldaat was geweest in dienst van het Duitse leger. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er verschillende keren overzichtstentoonstellingen van zijn werk geweest. In 2007 werd een werk van Macke voor een recordbedrag van 2,4 miljoen euro verkocht.
Dit artikel verscheen voor het eerst in Pandora, Tijdschrift voor Kunst & Literatuur, jaargang 3, no. 3 (2014)