Kunst in oorlogstijd

Over Christopher Nevinson

Door Ruud Vermeer

Elke oorlog brengt verschrikkingen met zich mee. Niet alleen de slachtpartijen van twee op elkaar botsende legers leveren angstwekkende beelden op, maar ook hetgeen de burgerbevolking overkomt. Het kost je soms moeite om de mens als geciviliseerd wezen te blijven zien.

Toch is de directe confrontatie met deze ellende nog van relatief korte datum. Van de 16e tot en met het midden van de 19e eeuw waren het vooral kunstenaars die iets van die oorlog lieten zien. En dat ‘iets’ beperkte zich ook nog vaak tot het weergeven van overwinningen en de heroïek van aanstormende cavalerie. Slechts zelden waren er kunstenaars die iets van de verschrikkingen lieten zien. Goya is zo’n uitzondering.

Christopher Nevinson – The Road from Arras to Bapaume

Vanaf het midden van de 19e eeuw deed de fotografie zijn intrede. De Krimoorlog van 1853 tot 1856 was de eerste oorlog waarvan foto’s werden gemaakt. Door de beperkingen van het toen nog primitieve medium konden alleen statische beelden van poserende soldaten worden geproduceerd. Toch duurde het niet lang of de eerste oorlogsdoden werden getoond. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog van 1861 tot 1865 werden veel foto’s al voor publicatie afgewezen door de censuur. De bevolking moest vooral enthousiast blijven om vaders en zoons naar het front te zien vertrekken.

Dat was ook in de Eerste Wereldoorlog nog zo. Het thuisfront kreeg weinig of niets te zien of te horen over wat er aan het front, in de loopgraven, gebeurde. Engelse soldaten die op verlof naar huis terugkeerden, waren vaak tot hun frustratie niet in staat om aan familie en vrienden over te brengen wat er gebeurde en verlangden na verloop van tijd weer terug naar hun kameraden aan het front.

Er waren ook uitzonderingen. Zowel schilders en schrijvers keerden al tijdens de oorlog terug met beelden en verhalen die ze uitwerkten. Christopher Nevinson (1889 – 1946), voor de oorlog een progressief schilder die zich door Kubisme en Futurisme had laten beïnvloeden, keerde voor één van zijn beroemdste schilderijen terug naar het realisme. De Futuristen bewonderden de snelheid en de technologie van de moderne wereld. Daar hoorde ook de in die tijd nieuwe bewapening bij.

Nevinson was als kunstenaar naar het front gestuurd voor propagandadoeleinden. Hij had eerder werk gemaakt dat wel in overeenstemming was met hun doel: het hooghouden van de moraal. In een eerder schilderij, La Mitrailleuse uit 1915 was hij erin geslaagd elementen uit het modernisme te combineren met de moderne oorlog. Het machinegeweer werd en masse geproduceerd en het mechanisch doden van mensen werd door veel mensen vergeleken met een industrie. Nevinson vond ook dat elke artiest naar het front zou moeten gaan, om hun kunst te ‘versterken’ door eerbied te tonen voor de morele en fysieke moed van de soldaten aan het front. Maar door zijn ervaringen als ambulance-chauffeur veranderde dat beeld. Hij begon de Futuristische technieken te gebruiken om de verschrikkingen van de oorlog te tonen. In 1917 was zijn beeld totaal gewijzigd. Zijn werk werd nu een boodschap aan het thuisfront over hoe afschuwelijk die oorlog was.

Paths of Glory

Paths of Glory, 1917

Paths of Glory uit 1917 was uitzonderlijk. Twee gesneuvelde soldaten liggen met hun gezicht in de modder. Ze zijn anoniem geworden, bijna niet meer als menselijk wezen te herkennen. Het schilderij werd als schokkend ervaren.

Kijkend naar dit schilderij vraag je je bij af waarom jonge mannen er massaal voor kozen om frontsoldaat te worden. Was het de kameraadschap die ze zochten bij leeftijdsgenoten? Het ontsnappen aan het ‘tamme’ leven thuis? Ze waren zo jong en zo kwetsbaar… Ze kwamen uit de loopgraven tevoorschijn om bij honderden tegelijk te worden neergemaaid door machinegeweren…

Het is een thema dat tot ver in onze tijd doorklinkt. Het zachte menselijke lichaam versus de harde oorlogsmachines.  

Het is wat Nevinson met het schilderij tot uiting wilde brengen. De titel komt van een gedicht van de achttiende eeuwse dichter Thomas Gray, Elegy Written in a Country Churchyard: The paths of glory lead but to the grave.

Toen Nevinson het schilderij begin 1918 tentoonstelde, vond men het slecht voor de moraal. Hij plaatste er een bruine strook papier overheen waarop hij ‘censored’ had geschreven. Naast een terechtwijzing voor het vertonen van het werk, kreeg hij ook een reprimande voor het gebruiken van het woord ‘censuur’ in een openbare ruimte. Typisch genoeg werd het werk daar wel aangekocht door het Imperial War Museum.

Na de oorlog keerde Nevinson zich af van het Futurisme en ging veel ‘traditioneler’ schilderen. Hij stierf in 1946 in Londen.

Een eerdere versie van dit verhaal stond in Pandora, tijdschrift voor kunst & literatuur, jaargang 3, no 5 (2014)

Terug naar boven