Op zolen van wind…

Over de reizen van Arthur Rimbaud

Door: Ruud Vermeer

Er bestaat een tekening van Germain Nouveau, een vriend van Arthur Rimbaud, waarop onze held staat afgebeeld in een woestijn, hollend achter zijn afgewaaide hoed. In de verte staat een klein figuurtje, misschien Nouveau zelf, die het geheel beziet. Eronder staat ‘paysage nègre’. Het moet getekend zijn in juli 1876, toen vrienden van Rimbaud zich voor de zoveelste keer afvroegen waar de man ‘met de zolen van wind’ nu weer naartoe was vertrokken.

Ze hadden het waarschijnlijk niet kunnen verzinnen.

De winter van 1875 was voor de toen 21-jarige Arthur Rimbaud vreselijk geweest. Op 18 december was zijn lievelingszusje Vitalie overleden en als uiting van verdriet had hij zich kaal geschoren. Hij had een periode afgesloten waarin er veel, heel veel was gebeurd.

Arthur Rimbaud by Paul Verlaine (1872)

Hij was op 20 oktober 1854 in Charleville geboren en was na een veelbelovende start van een schoolcarrière van huis weg gelopen. Hij vluchtte uit de benauwdheid van het kleine Noord Franse stadje weg, onder andere naar Parijs; daarbij enorme afstanden lopend. In Parijs maakte hij in het voorjaar van 1871 het begin van de Commune-opstand mee om niet al te lang daarna kennis te maken met Paul Verlaine. Het was het begin van een hectische homoseksuele relatie, die hem onder andere in Londen bracht als leraar Frans. Die verhouding eindigde toen Verlaine in een Brusselse hotelkamer op hem schoot, in juli 1873.
Rimbaud ging terug naar huis en schreef er Une Saison en Enfer, zijn beroemdste en revolutionairste gedicht. Maar thuis bleven deed hij niet. In de maanden erna reisde hij door delen van Europa. Begin 1875 was hij in Stuttgart, waar hij voor het laatst Verlaine ontmoette. Hij had de dichtkunst als iets zinloos overboord gegooid en wilde reizen en werken. Van Stuttgart reisde hij over de Alpen naar Italië om via het zuiden van Frankrijk weer naar huis te gaan, om daar de winter door te brengen.

Weg van Europa

Met het voornemen Europa echt de rug toe te keren, herinnerde hij zich dat hij niet al te lang daarvoor mensen had horen praten over het Nederlandse koloniale leger dat soldaten nodig had voor het neerslaan van een opstand op Sumatra. Blijkbaar hoefde hij er niet lang over na te denken, want hij liet zich ronselen en ging naar het Nederlandse consulaat in Brussel om zich te laten registreren. Daar kreeg hij een treinkaartje voor Rotterdam, vanwaar hij werd doorgestuurd naar Harderwijk.

Harderwijk telde in die jaren 5.000 inwoners en stond toen nog in open verbinding met de zee. De kazerne was een oud klooster waar de aanstaande soldaten werden gekeurd en getraind. Het was een vreemd gezelschap van zwervers, voortvluchtige misdadigers en huurlingen. Het stadje had daarom de bijnaam ‘riool van Europa’ gekregen. Er waren 120 dranklokalen en diverse bordelen waar zo’n veertig dames van plezier werkten.

Op 10 juni 1876 vertrok een trein vol soldaten van Harderwijk, via Utrecht naar Den Helder. Onder tromgeroffel scheepten ze zich in, 225 man, aan boord van de Prins van Oranje. Twaalf dagen later kwam het schip in Napels aan. Men kwam er voor de bevoorrading en men hield er de Italiaanse mannen in de gaten. Het was bekend dat die vaak alleen maar tekenden om goedkoop naar huis te kunnen. De doortocht door het Suezkanaal was voor velen het afscheid van Europa en misschien de laatste mogelijkheid om te deserteren.

Op 19 juli kwam de Prins van Oranje voor de kust van Sumatra aan, bij Padang. Drie dagen later werden de soldaten naar Batavia getransporteerd. Arthur werd ingedeeld bij de vierde compagnie van het eerste infanteriebataljon. Op 30 juli werd zijn compagnie doorgestuurd naar Samarang, de tweede stad op Java, na Batavia. Vandaar echter moesten de soldaten verder reizen naar Salatiga, hun standplaats meer in het binnenland. Het was begin augustus ondertussen en bloedheet, 35 graden in de schaduw. Er waren onderweg al verschillende mannen ziek geworden. Eenmaal aangekomen (op 3 augustus) werden ze waarschijnlijk ingekwartierd per nationaliteit. Ze kregen er een verdere training en werden voorbereid op de oorlog.

Terug naar huis

Arthur Rimbaud a Charleville

Op 15 augustus, Maria Hemelvaart, werd er een mis gehouden voor de katholieke soldaten. Rimbaud ontbrak. Dat was gezien z´n antikerkelijke houding geen wonder misschien, maar de volgende dag verscheen hij ook niet op appèl. Hij was er vandoor gegaan met achterlating van vrijwel al zijn spullen. Waarschijnlijk heeft hij zijn vlucht voorbereid. De weg terug naar Samarang, vijftig kilometer, heeft hij waarschijnlijk gelopen. In Samarang zal hij zijn weg wel hebben gevonden. Hij kende wat Engels, Duits en Nederlands. Genoeg om zich te redden.

Het heeft heel wat speurwerk gekost om de route van Rimbaud te achterhalen. Op 9 december blijkt hij weer in Charleville te zijn terug gekeerd. Men heeft geprobeerd na te gaan wat voor schip er bijna vier maanden over zou hebben gedaan om Europa te bereiken. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij zich aangemeld, onder een valse naam, op de Wandering Chief, een klein vrachtschip uit Schotland. Dit schip was in februari van dat jaar uit Noord-Engeland vertrokken. De bedoeling was om drie jaar van huis te blijven om tussen verschillende haven vracht rond te brengen. Eerder dan de bedoeling was, was de kapitein naar Java toe gevaren. Eén van zijn bemanningsleden was overboord geslagen en twee anderen waren ziek en moesten daarom van boord.

In Samarang probeerde de kapitein nieuwe bemanningsleden te werven. Dat lukte vrij snel. De zeelui hadden allemaal onbekende namen en ze gaven referenties op die in die tijd blijkbaar niet werden nagegaan. Anders was ontdekt dat één van hen iets had verteld dat niet klopte. Hij beweerde dat hij gevaren had op de Oseco, een schip dat verlaten was aangetroffen in de Indische Oceaan op 4 juli. De naam die de man opgaf, Edwin Holmes, kwam niet voor op de monsterrol van dat schip, noch op die van enig ander schip dat in dat jaar naar de oost was vertrokken.

De Wandering Chief vertrok met een lading suiker uit Samarang in september. ‘Holmes’ verdiende waarschijnlijk zo’n zeventig francs per maand, minder dan de overige bemanningsleden. Waarom is onduidelijk. Tegen het einde van de maand kwam het schip in de Atlantische Oceaan ten zuiden van Sint Helena in een enorme storm terecht. Op dat eiland kon het schip gerepareerd worden, waarna het op 23 oktober weer vertrok. Het is onduidelijk waar het schip daarna precies is geweest. Wel weten we dat het in Engeland aankwam op 6 of 7 december. Vandaar reisde Arthur Rimbaud door naar Charleville.

Weg wezen

Alweer is er een tekening. Nu van een andere vriend, Ernest Delahaye, waarin hij met Arthur in een café zit en vraagt: “En wat ga je nu verder doen?” Arthur: “Zo snel mogelijk weer weggaan.” In de jaren erna maakte hij eerst nog een paar grote reizen, onder andere naar Alexandrië en Cyprus, alvorens voor lange tijd naar Afrika (Ethiopië) te ‘verdwijnen’.

Terug naar boven