Beelden van gestolde energie

Over het leven van Henri Gaudier-Brzeska

Door: Ruud Vermeer

And Henri Gaudier went to it,

and they killed him,

And killed a good deal of sculpture,

Dit is een kort fragment van Canto XVI van de dichter Ezra Pound, waarin hij de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog vergelijkt met de hel. Hij noemt de namen van kunstenaars en dichters die vochten en gewond raakten of omkwamen. Eén van hen, Henri Gaudier-Brzeska, nam een speciale plaats in. Pound en hij hadden elkaar in juli 1913 ontmoet. Gaudier was een begaafd beeldhouwer die toen exposeerde in de Albert Hall in Londen. Het was het begin van een vriendschap die zou eindigen bij de dood van Gaudier in 1915.

Jeugd

Henri Alphonse Séraphin Marie Gaudier werd geboren op 4 oktober 1891 in Saint-Jean de Braye, een plaatsje vlakbij Orleans. Al op jonge leeftijd ging hij met zijn vader, die timmerman was, mee het bos in, op zoek naar vreemd gevormde stukken hout om er vormen in te snijden.

In juli 1903 ging hij naar het voortgezet onderwijs. Zijn ouders bepaalden dat hij de handel in moest. Hij kon goed leren en kwam van school af met een speciale vermelding voor het vak Engels. Dat leverde hem een beurs op om in Engeland verder te studeren. In september 1907 vertrok hij om stage te lopen bij verschillende handelsondernemingen. Maar hij begon steeds meer te twijfelen aan deze ‘roeping’. Liever tekende en schetste hij.

In april 1909 was de stage afgerond. Hij wilde naar Duitsland. Hij was in contact gekomen met ene professor Uhlemayr, die hem had uitgenodigd. Op 20 april arriveerde Henri in Neurenberg en in de maanden erna bezocht hij samen met de professor allerlei musea. Hij wist daarna zeker dat hij kunstenaar wilde worden. Zo keerde hij een half jaar later terug in Frankrijk. Hij besloot in Parijs te gaan wonen en daar naar werk te zoeken. Dat bleek echter moeilijker dan hij dacht.

A woman sitting (1914)

Sophie

In mei 1910 ontmoette hij in de bibliotheek Sophie Brzeska, een Poolse vrouw van 39. Zij was meer dan twintig jaar ouder dan hij, maar toch ‘klikte’ het. Het was het begin van een moeizame verhouding. Ze fascineerde Henri. Hij zei dat hij in haar een schoonheid vond die Baudelaire beschreven had in Les Fleurs du Mal. Of ze ooit echt seks met elkaar hebben gehad is onduidelijk. Volgens bekenden van het stel, wilde zij er niets van weten en dat frustreerde hem enorm. Sophie wilde persé dat zij zich zouden voordoen als broer en zus. Henri wilde een echte verhouding en dat leverde een hoop geruzie op.

In diezelfde periode realiseerde hij zich dat zijn voorkeur als kunstenaar uitging naar beeldhouwwerk. Zijn ouders maakten zich ongerust over het leven wat hij leidde. Hij keerde pas naar hen terug toen hij in september van dat jaar ziek werd. Na een tijdje vroeg hij Sophie om ook daarheen te komen. Het was, gezien het leeftijdsverschil, een vreemd stel, waar het nodige over geroddeld werd. Dat maakte hem zo boos dat hij besloot dat ze naar Parijs terug zouden keren. Dat voornemen werd echter doorkruist door de oproep voor Henri zich te melden voor het leger. Natuurlijk had hij daar totaal geen zin in en dus besloten ze eind 1910 te verhuizen naar Londen.

Henri kon zich er met zijn Engels natuurlijk prima redden. Voor Sophie gold dat minder. Het samenwonen was niet bepaald makkelijk. Ze maakten voortdurend ruzie. Om dit te ontvluchten besloot Sophie uiteindelijk om naar Felixstowe te verhuizen, waar ze als oppas in een privéschool ging werken. Gaudier vond de scheiding afschuwelijk en ging zich vanaf die tijd Gaudier-Brzeska noemen.

Hij had totaal geen ervaring met beeldhouwen, maar dat deerde niet. Toen de beeldhouwer Jacob Epstein hem ernaar vroeg, zei hij dat hij het vaak had gedaan. Epstein zei dat hij er graag naar wilde kijken. Gautier kocht daarop drie blokken steen en hakte er de hele nacht op los, zodat hij wat kon laten zien. Hij bleek een natuurtalent te zijn.

Succes

In januari 1912 kreeg hij zijn eerste opdracht. Het ging om de actrice Maria Carmi die hij afbeeldde als madonna in een toneelstuk, The Miracle. Dat was het succes, de ‘opstap’ die hij nodig had. De werken volgden elkaar in snel tempo op. Hij vervaardigde beelden van brons, marmer, diverse steensoorten, albast en gips. Het waren in eerste instantie werken waarin de invloed van vooral Rodin nog te zien was. Later waren het meer gestileerde gestalten van mensen en dieren en leek hij meer beïnvloed door zogenaamde ‘primitieve’ kunst uit Oceanië. Een belangrijke opdracht kwam in juni om een beeld te maken ter gelegenheid van de opvoering van De Vuurvogel van Igor Stravinsky in Londen.

In de tussentijd probeerden Sophie en hij weer af en toe samen te leven, maar dat mislukte voortdurend. Ruzie over de behuizing en haar soms vreemde gedrag maakten dat zij weer naar Felixstowe verhuisde.

In oktober kreeg hij een brief van de burgemeester van zijn geboortedorp waarin deze hem maande gehoor te geven aan de oproep om in dienst te gaan. Gaudier weigerde verontwaardigd. Hij bezocht nu regelmatig het atelier van de beeldhouwer Jacob Epstein. Diens werk en de verhalen die deze vertelde over zijn ontmoetingen met Modigliani, Brancusi en Picasso werkten inspirerend.

Hij werkte voortdurend aan beelden, schilderijen en tekeningen. Halverwege 1913 deed hij voor het eerst mee aan de jaarlijkse salon van de Allied Artists’ Association, waar hij Vuurvogel, Strijders, Madonna en verschillende bustes toonde. Het was Strijders dat de aandacht trok van de dichter Ezra Pound (1885-1972). Hij wilde Gaudier leren kennen en de twee raakten dan ook snel bevriend.

Red Dancer – 1913
Maternity – 1913

Hoofd Ezra Pound

In januari 1914 voltooide hij één van zijn mooiste beelden Danseres in rode steen. Zijn vrienden zorgden er voor dat de beelden verkocht werden zodat Gaudier in zijn levensonderhoud kon voorzien. Hij was enorm productief in die periode. Het meest opvallend misschien was het beeld dat hij maakte van het hoofd van Pound: Tête hiératique d’Ezra Pound. Het leek op een kop afkomstig van een ander soort Paaseiland. Gaudier zelf noemde het beeld pornografisch en de schrijver Wyndham Lewis beschreef het als ‘Ezra in de vorm van een marmeren fallus’.

Oorlog

Op 1 augustus van dat jaar brak de Eerste Wereldoorlog uit. Eén van zijn laatste beeldhouwwerken was een bronzen ‘vogelbad’ voor in de tuin van één van zijn vrienden.

Op 5 september meldde hij zich bij de Franse ambassade. Hij wilde het leger in, zonder straf voor het niet opkomen voor zijn dienstplicht. Dat lukte en na een korte training stond hij op 20 september al in de loopgraven. Ook daar bleef hij werken en schreefhij aan zijn vader dat hij de houten kolf van een Duits geweer had gebruikt om het beeld Moederschap te maken. In januari 1915 werd hij bevorderd tot korporaal. Hij stuurde twee tekeningen samen met een brief naar een vriend. In Londen stelde men zijn werk tentoon en werd het steeds populairder. Gaudier was vol plannen voor als de oorlog voorbij zou zijn.

Op 5 juni, 0m 15.30 uur, werd Henri Gaudier-Brzeska, pas 23 jaar oud, getroffen door een kogel in het hoofd, terwijl hij deelnam aan een aanval op Neuville Saint-Vaast, in Artois. Hij was op slag dood.

Sophie werd er in Londen hard door geraakt. Ze raakte in een crisis en werd opgenomen in een inrichting waar ze in 1925, op 52-jarige leeftijd overleed.

Fallen Workman – 1912
Boy with a Coney (Rabbit) – 1914

En erna…

Zijn overlijden was een klap voor de vriendenkring. Pound schreef later: ‘Het is in mijn ogen, als het om individuen gaat, het grootste verlies dat de kunst heeft geleden gedurende de oorlog.’ Hij publiceerde in 1916 het eerste boek over Gaudier.

Zijn werk is nu vrij algemeen geaccepteerd en hij hoort terecht thuis in een soort ‘pantheon’ van fenomenale beeldhouwers. Als toeschouwer word je nog steeds geraakt door de beelden die een soort gestolde energie lijken te bevatten, een energie die maakt dat een madonna ineens als een derwisj zou kunnen gaan draaien of een vogel die een vis zal uitbraken of een danseres die plots zal gaan bewegen of Ezra’s hoofd dat open zal spatten…

Een eerdere versie van dit verhaal stond in Pandora, tijdschrift voor kunst & literatuur, jaargang 5, no 6 (2016)

Terug naar boven