Vergaderen op de begraafplaats

Door: Ruud Vermeer

We leven in een tijd waarin we voortdurend bestookt worden door nieuws dat na enige controle onwaar blijkt te zijn. Een hoax of nepnieuws lijkt echter vaak in een behoefte te voorzien. Mensen willen kennelijk graag geloven dat machthebbers belangen dienen die ze verborgen willen houden en deel uit maken van vreemde complotten die tot doel hebben de wereld te beheersen.

Eén van de beroemdste hoaxen over samenzweringen is een geschrift, gepubliceerd in 1903: De Protocollen van de wijzen van Zion, waarin beschreven staat hoe een groep joodse samenzweerders bijeenkomt op de joodse begraafplaats in Praag. Ze bespreken er hun streven naar heerschappij over de wereld. Het is een bijzonder onderwerp voor een roman. Dat moet Umberto Eco (1932 – 2016) aan het begin van deze eeuw ook gedacht hebben.

Umberto Eco

Er zijn in de literatuur weinig hoofdpersonen die zo antipathiek zijn als in Eco’s De begraafplaats van Praag uit 2011. Het verhaal dat deze Simone Simonini in dagboekvorm aan de lezer vertelt, leidt ons door allerlei 19e eeuwse samenzweringstheorieën en nepnieuws. Zoals gewoonlijk bij Eco is alles gebaseerd op gedegen bronnenonderzoek.

Simonini wordt in 1830 in Turijn geboren en wordt na de dood van beide ouders, opgevoed door zijn grootvader, die overtuigd is dat de Franse revolutie en alles dat daarna gebeurde gemanipuleerd werd door Vrijmetselaars, Illuminati en Jakobijnen. En al deze groepen werden beheerst door de joden. Zo maakt hij van zijn kleinzoon een overtuigd anti-semiet.

Alexandre Dumas

Simonini wordt opgeleid tot jurist. Maar na de dood van zijn grootvader wordt hij door een frauderende notaris aan het werk gezet om vervalste documenten te maken. Hij doet dat zo goed dat hij in dienst wordt genomen door de regering van Piëmont om in 1860 de opmars van Garibaldi te volgen. Het is het jaar van de eenwording van Italië waarbij laatstgenoemde een belangrijke rol speelt. Hij leert er ook de schrijver Alexandre Dumas kennen, wiens roman Joseph Balsamo hij later zal gebruiken.

In 1861 wordt Simonini na een aantal ongelukkig aflopende incidenten naar Parijs gestuurd, waar de rest van het verhaal zich afspeelt. Ook hier vervalst hij allerlei documenten voor verschillende opdrachtgevers. Maar zijn naam is onlosmakelijk verbonden aan het samenstellen van een vreemd pamflet: De Protocollen van de wijzen van Zion.

Samenzweringen
Elk verhaal over samenzweringen valt of staat bij de mate van zijn geloofwaardigheid. Een geheimzinnige orde van mensen die door de eeuwen heen een allesbepalende rol zouden hebben gespeeld in de wereldgeschiedenis is leuk als onderwerp voor een spannende roman, maar echte bewijzen vinden we niet. In de afgelopen eeuwen zijn er echter meerdere van dat soort organisaties opgevoerd om de loop van de geschiedenis te verklaren.

Zo leerden we dat er een geheime orde, het Thule-genootschap, achter de successen van Hitler zou hebben gezeten, dat de Franse revolutie zou zijn georkestreerd door de Illuminati, enzovoort. Het probleem is dat er nooit enig doorslaggevend bewijs van kan worden geleverd. Vreemd genoeg is dat vaak niet eens nodig. Mensen zijn bereid om zelfs de vreemdste onzin voor waar aan te nemen en verder te vertellen. De belangrijkste reden daarbij is dat de ‘officiële’ geschiedenis in de ogen van veel mensen niet kan kloppen en daarom simpelweg niet geloofd wordt.

De geschiedenis van De Protocollen van de wijzen van Zion is uitgebreid onderzocht in Warrant for Genocide van de Engelse historicus Norman Cohn. Een boek dat Eco ongetwijfeld als bron heeft gebruikt.

Cohn herleidt de oorsprong van het geschrift tot een boekwerk van de Franse abt Barruel die in 1797 een werk publiceerde waarin hij beweerde dat de Franse revolutie het resultaat was van een eeuwenoude samenzwering van geheime ordes, waarvan die van de Tempeliers de oudste was. Vrijwel alle verlichtingsfilosofen van de 18e eeuw waren door de groep gerekruteerd om de maatschappelijke orde te ondermijnen. Ook de revolutionaire Jakobijnen stonden onder controle van de groep, net als de Vrijmetselaars. De ergste van allen waren de Beierse Illuminati van Adam Weishaupt.

Zoals ook nu nog gebeurt, kreeg deze samenzweringsfanaat post van allerlei lezers die eindelijk een bevestiging zagen van hun eigen ideeën. Zo kreeg Barruel in 1806 een brief van een legerofficier uit Florence. Deze J. B. Simonini feliciteerde Barruel met diens ‘inzichten’, maar haastte zich te vermelden dat de abt iets heel belangrijks over het hoofd had gezien, namelijk de rol die de joden in al deze samenzweringen speelden. Simonini, over wie verder helemaal niets bekend is, schreef dat hij belangrijke informatie over de vermeende rol van joden van henzelf had gekregen. Hij beschreef een doelgericht plan waarin de joden stukje bij beetje alle macht in de wereld naar zich toe zouden trekken. Het feit dat er over deze Simonini niets bekend is, maakte hem ideaal om als grootvader van de hoofdpersoon voor Eco te dienen.

Waar kwamen de ideeën vandaan?

Typisch genoeg gebeurde er in de jaren erna weinig met deze ‘informatie’. Ze werd pas later, in de tweede helft van de 19e eeuw gecombineerd met verschillende andere ‘bronnen’. In de roman van Eco wordt Simonini geïnspireerd door een beschrijving van een geheime bijeenkomst van Vrijmetselaars in Joseph Balsamo van Alexandre Dumas. De hoofdpersoon van deze roman uit 1846 was gebaseerd op een Siciliaanse charlatan, die zich Cagliostro noemde en inderdaad betrokken was bij een belangrijk schandaal aan het hof van Louis XVI. Dat schandaal zou één van de oorzaken geweest zijn voor de Franse revolutie.

Een andere bron was een satire op het bewind van Napoleon III die in 1864 verscheen. Dit was Dialogue aux enfers entre Machiavel et Montesquieu van Maurice Joly. We zouden deze schrijver allang vergeten zijn als dit geschrift niet gebruikt zou zijn voor de Protocollen. In deze satire laat Joly Machiavelli beschrijven hoe je stap voor stap een staatsgreep kunt plegen en een dictatuur kunt vestigen. Argumenten uit deze dialoog vonden hun weg in de Protocollen.

Een volgend voorbeeld was een roman van een Duitse ambtenaar van de posterijen en geheim agent, Hermann Goedsche. Die was in Pruisen veroordeeld wegens valsheid in geschrifte, en had zich daarna toegelegd op het schrijven van romans onder het pseudoniem John Retcliffe. Eén ervan, Biarritz, uit 1868 bevatte voor het eerst een beschrijving van een daadwerkelijke joodse samenzwering op het kerkhof van Praag. Goedsche was een fanatiek anti-semiet.

In De begraafplaats van Praag is het natuurlijk Simonini die de Protocollen samen stelt op basis van de al genoemde geschriften. Hij doet dat in opdracht van de Russische geheime dienst. Op die begraafplaats zouden twaalf vertegenwoordigers van de twaalf stammen bijeen zijn gekomen, geleid door een mysterieuze dertiende figuur. Het geschrift vertelt daarna hoe joden de macht van de christenen willen breken en zo de heerschappij over de wereld overnemen.

In de twintigste eeuw

In 1872 werd deze beschrijving vertaald in het Russisch als was het een verslag van een werkelijke bijeenkomst. In de jaren erna verschenen er verschillende versies in het Russisch, totdat het in 1881 weer ‘terugvertaald’ werd in het Frans. Nu was het een lange monoloog geworden, uitgesproken door een rabbi. In 1903 werd het als serie in een Russische krant gepubliceerd, waarna het in de erop volgende jaren in Europa in vrijwel alle talen vertaald en verspreid werd. Typisch, omdat keer op keer werd aangetoond dat het een nepdocument was. Net zoals nu met hoaxen wilden mensen er blijkbaar in geloven.

Aan het begin van de 20e eeuw werden Protocollen van de wijzen van Zion gebruikt als reden voor vervolgingen van joden in Rusland. En na de Eerste Wereldoorlog speelde het een rol in het toenemende anti-semitisme in Duitsland. Hitler zag het als een werkelijke beschrijving van wat de joden van plan waren. Het was verplichte kost voor de middelbare schooljeugd. In 1937 werd het voor waar aangenomen door Louis-Ferdinand Céline in diens anti-semitische schotschrift Bagatelles pour un massacre. In de jaren dertig schiep het een sfeer waardoor wat er later gebeurde, mogelijk werd.

In een slotwoord aan het einde van de roman zegt Eco dat het geschrift en de schrijver ervan in wezen nog steeds voortleven. Niet bepaald een geruststellend idee. Zeker niet als er steeds weer van die types zijn, die bereid zijn om in deze waandenkbeelden te geloven.

Een eerdere versie verscheen in Pandora, tijdschrift voor kunst & literatuur, jaargang 6, no 3 (2017)

Terug naar boven